door Hanna
Op een dag in september 2017, toen ik op bezoek was in Berlijn en het weer onverwachts zonnig bleek, besloot ik een wandeling in het park Tiergarten te maken. Ik liep vanaf het Bundeskanzleramt (het werkpaleis van Angela Merkel) langs de Spree in westelijke richting en kwam, vlak nadat ik het Haus der Kulturen der Welt gepasseerd was, een onopvallende roestbruine gedenkzuil tegen. De zuil herinnerde aan een gebouw dat op een steenworp afstand had gestaan en dat de geallieerde bommen niet heeft overleefd: het Institut für Sexualwissenschaft. De naam is bedrieglijk. Het gaat om veel meer dan een wetenschappelijk instituut. De in 1919 opgerichte onderzoeksinstelling, gevestigd in een statige villa in Tiergarten, was een plek waar in de jaren twintig revolutionaire socialisten in het geheim konden samenkomen, een plek waar homoseksuele intellectuelen hun beginnende emancipatiestrijd coördineerden en het was de plek waar voor het eerst in de geschiedenis trans mensen de medische zorg konden krijgen die ze nodig hadden.
Om te begrijpen waar dit merkwaardige instituut vandaan komt, moeten we een stukje verder terug, de negentiende eeuw in. In het negentiende-eeuwse Westen onderging het concept “sekse” grote veranderingen. Het idee van duidelijk gescheiden seksen met een eigen sociale invloedssfeer en ieder met geheel eigen psychologische eigenschappen, dat binnen bourgeois kringen al veel langer gangbaar was, werd in de loop van de negentiende eeuw het algemeen aanvaarde verhaal over sekse (en seks). Het was voor iedereen duidelijk dat mannen en vrouwen als dag en nacht verschilden. Dit betekende ook dat mannen en vrouwen sterk van elkaar dienden te verschillen om sociaal acceptabel te zijn. Aan deze periode danken we dan ook de meest onpraktische vrouwenkleding uit de geschiedenis en de gewoonte om vrouwen “hysterisch” te noemen als ze het niet met je eens zijn.
In dezelfde periode begonnen steden als Parijs, Londen, Berlijn en New York enorm te groeien, onder invloed van de Tweede Industriële Revolutie. In deze nieuwe stedelijke omgevingen konden jonge mensen makkelijker dan ooit en vrij van sociale controle op zoek gaan naar gelijkgezinden. Zo ontstonden niet alleen talloze sociale bewegingen, maar ook bloeiende homoseksuele subculturen. Homoseksualiteit stond natuurlijk op gespannen voet met de dominante opvattingen over sekse, maar omdat homoseksuele mensen nu makkelijker konden vaststellen dat ze niet zo uitzonderlijk waren, lag het voor de hand om te proberen om homoseksualiteit te begrijpen en te verdedigen als onderdeel van de menselijke variatie. Het inmiddels gangbare bourgeois idee over sekse en seksualiteit was aan herziening toe.
De negentiende eeuw was ook de eeuw van mensen als Darwin, Marx, Comte en Freud, de periode dus waarin de menswetenschappen zoals we ze nu kennen zijn ontstaan. Het nieuwe probleem van de sekse trok daarom al snel de aandacht van allerlei onderzoekers. De eerste en moedigste van die onderzoekers was zonder twijfel Karl Heinrich Ulrichs (1825-1895). Ulrichs was een Duitse jurist, historicus en schrijver die in de jaren 1860 niet alleen uit de kast kwam, maar ook verschillende studies over (vooral mannelijke) homoseksualiteit publiceerde. Homoseksuele mannen noemde Ulrichs Urnings (het woord “homoseksueel” bestond nog niet), naar de godin Aphrodite Urania, die in Plato’s Symposion de liefde voor het eigen geslacht symboliseert. In zijn eerste teksten beschreef hij Urnings als een aparte categorie, als mensen met een “vrouwelijke ziel gevangen in een mannelijk lichaam”. (1) Later zag hij hen als een bijzondere variant van het verschijnsel dat alle mensen een mengsel zijn van mannelijke en vrouwelijke eigenschappen. Hij suggereerde daarbij dat er tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid een gradueel verloop was. (2) Naast zijn wetenschappelijke studie van homoseksualiteit ontwikkelde Ulrichs ook plannen om een verbond van homoseksuele mannen op te richten. Maar daarvoor was het nog te vroeg. Seks tussen mannen werd in 1872 zelfs strafbaar gesteld in het net gevormde Duitsland, door de toevoeging van de beruchte paragraaf 175 aan het wetboek van strafrecht. Het was een van de redenen dat Ulrichs teleurgesteld naar Italië uitweek, waar hij uiteindelijk ook zou sterven.
Homo-emancipatie
Ulrichs’ pionierswerk heeft veel invloed gehad op latere seksuologen als Richard von Krafft-Ebing en Henry Havelock Ellis, maar het was pas Magnus Hirschfeld die vanaf 1896 de theoretische en activistische draad van Ulrichs weer oppakte. Hirschfeld was opgegroeid in een welgesteld joods milieu in Kolberg (het huidige Kołobrzeg in Polen). Na zijn studie geneeskunde had hij enkele jaren een praktijk in Maagdenburg gehad, maar vanaf 1897 werkte hij als arts in Charlottenburg (tegenwoordig een Berlijns stadsdeel). Naar eigen zeggen was het de zelfmoord van een homoseksuele patiënt in Maagdenburg geweest die Hirschfeld, die zelf ook homoseksueel was, ertoe had gebracht om zich in te zetten voor de emancipatie van homoseksuele mensen. (3)
Één van Hirschfelds eerste wapenfeiten in Berlijn was de oprichting van het Wissenschaftlich-humanitäre Komitee (WhK), samen met de uitgever Max Spohr, de jurist Eduard Oberg en de schrijver Franz Joseph von Bülow. Het WhK streefde naar afschaffing van paragraaf 175 en gaf voorlichting over homoseksualiteit. De organisatie, die op zijn hoogtepunt zo’n 700 leden had, richtte zich daarbij vooral tot academici en mensen in vrije beroepen. Rellen en directe acties voor homo-emancipatie zouden nog zo’n zestig jaar op zich laten wachten: het voornaamste pressiemiddel van het WhK was het aanbieden van petities aan het parlement. Succesvoller waren de wetenschappelijke artikelen en brochures die het WhK publiceerde. Zij waren een schaarse informatiebron over homoseksualiteit en ze werden vaak aangevraagd door homoseksuele mensen om aan hun naasten te laten lezen. Je kunt je voorstellen dat de deftige en geleerde mannen van het WhK bij de Duitse burgerij zo veel aanzien genoten dat veel mensen door die publicaties op andere gedachten zijn gebracht.(4)
Niet iedereen was gecharmeerd van de nadruk die Hirschfeld legde op het aangeboren zijn van homoseksualiteit
Binnen het WhK werd ook veel gediscussieerd over theorieën over homoseksualiteit. Ulrichs had al in de jaren 1860 biologische theorieën naar voren gebracht om homoseksualiteit te verklaren. Hirschfeld volgde hem hierin. In het begin van de twintigste eeuw werd veel onderzoek gedaan naar de werking van hormonen en het lag voor de hand om te veronderstellen, zoals Hirschfeld deed, dat homoseksualiteit iets met die hormoonhuishouding te maken te had. Bovendien was men in deze periode geobsedeerd door erfelijkheid en bestond een sterke neiging om eigenschappen als aangeboren te zien. Toch was niet iedereen binnen het WhK gecharmeerd van de nadruk die Hirschfeld ook in zijn activistische werk legde op biologie en op het aangeboren zijn van homoseksualiteit. Sommige andere leden vonden dat Hirschfeld op die manier appelleerde aan gevoelens van medelijden met “zielige homo’s die er toch ook niks aan kunnen doen”, terwijl het voldoende zou moeten zijn om een beroep te doen op morele en juridische argumenten. Bovendien waren ze bang dat Hirschfelds benadering de bestaande tendens om homoseksualiteit te pathologiseren zou versterken.(5)
Het Institut für Sexualwissenschaft
Ondanks deze discussies zou de mengeling van medische zorg en onderzoek enerzijds en activisme anderzijds ook Hirschfelds levenswerk kenmerken: het Institut für Sexualwissenschaft, de eerste seksuologische onderzoeksinstelling in de geschiedenis. Het instituut werd in 1919 opgericht met Hirschfelds eigen kapitaal en gehuisvest in een statig negentiende-eeuws pand dat oorspronkelijk gebouwd was voor de beroemde violist Joseph Joachim. Hirschfeld wist een groot aantal wetenschappers, medici en verpleegkundigen te verenigen onder dit nieuwe dak: psychologen, psychiaters, dermatologen, endocrinologen, antropologen en gynaecologen. De staf was verantwoordelijk voor (academisch) onderwijs, onderzoek en medische zorg. Dat ook het streven naar seksuele hervorming belangrijk bleef, bleek al uit het feit dat het WhK een kantoor kreeg in het instituut.
De patiënten van het instituut waren heel divers. Het waren mensen met geslachtsziekten (vooral vlak na de Eerste Wereldoorlog een grote groep), mensen met seksuele problemen, mensen die worstelden met hun homoseksualiteit, maar ook mensen die we nu “transseksueel” zouden noemen.(6) Hirschfelds term voor deze laatste groep was “extreme travestieten” (“extreme Transvestiten”). Om te begrijpen hoe deze mensen bij Hirschfeld terechtkwamen moeten we een theoretisch uitstapje maken.
Het begrip “travestie” kent een kronkelige geschiedenis. Hirschfeld en andere onderzoekers zagen travestie aanvankelijk als een vorm van homoseksueel gedrag. Volgens hun theorieën werd homoseksualiteit veroorzaakt door het bezit van psychologische kenmerken van het andere geslacht en was travestie slechts een andere uiting van dezelfde onderliggende structuur. Pas later, vanaf 1910, trok Hirschfeld travestie en homoseksualiteit uit elkaar. Uit zijn onderzoek was simpelweg gebleken dat veel mannelijke crossdressers heteroseksueel waren. Bovendien bestond er binnen het WhK een vleugel die moeite had met de gedachte dat homoseksuele mannen op welke manier dan ook vrouwelijker zouden zijn dan heteroseksuele mannen. Deze leden van het WhK stonden op de erkenning van hun viriliteit en moesten niets hebben van travestie.(7)
Toch probeerde Hirschfeld ook na 1910 crossdressers en homoseksuele mensen binnen één theoretisch kader te houden, namelijk dat van de seksuele tussenvormen (“Zwischenstufen”). Het gaat hier niet om een verklaringsmodel, maar om een classificatieprincipe. Hirschfeld onderscheidde vier categorieën van kenmerken die bij een gegeven individu mannelijk of vrouwelijk kunnen zijn: geslachtsorganen, overige fysieke kenmerken, seksuele oriëntatie en overige psychologische kenmerken. Ongeacht je geboortegeslacht kon je op variabelen in die categorieën mannelijk of vrouwelijk scoren. Met dit model kon Hirschfeld niet alleen de variatie in seksuele oriëntatie beschrijven, maar ook de variatie in (in moderne termen) interseksecondities en genderidentiteiten.
Als iedereen tot een seksuele tussenvorm behoort, waarom zou je dan sommige van die tussenvormen wel pathologiseren en andere niet?
Het tussenvormenmodel had ook een politieke betekenis: iedereen scoorde op sommige punten in het model als iemand van het andere geslacht, dus er was slechts een gradueel verschil tussen seksuele minderheden en het gros van de bevolking. Als iedereen tot een seksuele tussenvorm behoort, waarom zou je dan sommige van die tussenvormen wel pathologiseren (en criminaliseren!) en andere niet? Het is trouwens opvallend dat Hirschfeld in zijn opvattingen over wat dan echt vrouwelijk of echt mannelijk was de essentialistische ideeën van zijn tijd volgde: passiviteit en onderdanigheid waren volgens hem vrouwelijk, terwijl bijvoorbeeld dominantie en zelfs sadisme mannelijke eigenschappen waren.(8)
Hirschfelds interesse in travestie paste dus naadloos in zijn grotere wetenschappelijke en politieke projecten. Zijn begrip “Transvestitismus” omvatte echter meer dan ons huidige begrip “travestie”. Het omvatte ook mensen die permanent als iemand van het andere geslacht leefden of wilden leven. Vaak ging het om mensen die deze wens al vanaf hun kindertijd uitten.(9) Deze trans mensen avant la lettre, die ik verder gewoon trans mensen zal noemen, kwamen naar het instituut omdat ze van Hirschfelds werk gehoord hadden en hoopten dat hij hen zou kunnen helpen. Aanvankelijk bestond die hulp in psychotherapie, die vooral gericht was op het accepteren van het trans zijn. Verder werden patiënten in contact gebracht met lotgenoten, door ze te verwijzen naar verenigingen en bars voor travestieten, die in het Berlijn van de jaren twintig niet zo ongewoon waren als je misschien zou denken.(10)

Voor de eerder genoemde groep van de “extreme travestieten”, oftewel de transseksuelen, was psychotherapie echter onvoldoende. Zij waren vastberaden om alles te doen wat mogelijk was om hun geslachtskenmerken te veranderen. Zij waren ook op de hoogte van het werk van onderzoekers als de Weense fysioloog Eugen Steinach, die de invloed van hormonen op de secundaire geslachtskenmerken bestudeerde, en zij konden niet wachten om deze resultaten op zichzelf toegepast te zien. Kennelijk waren ze zelfs zo wanhopig en vastberaden dat Hirschfeld er uiteindelijk na lang aandringen mee instemde om ze te injecteren met hormoonpreparaten. Deze behandeling was zeer experimenteel: de werking van de geslachtshormonen was nog nauwelijks bekend en estradiol was zelfs nog niet geïsoleerd als werkzame stof. Toch lijkt de behandeling bij transseksuele vrouwen wel enig succes gehad te hebben. Bij mannen werkte de behandeling minder goed.(11)
Het is niet duidelijk hoe vaak de hormoonbehandeling in de jaren twintig werd toegepast. Voor chirurgische ingrepen geldt hetzelfde. De archieven van het instituut zijn voor een groot deel verloren gegaan na de machtsovername door de nazi’s en er is weinig over de ingrepen gepubliceerd. Duidelijk is wel dat ook hier trans mensen grote druk uitoefenden om medici te bewegen hen te helpen. In veel gevallen ging het om mensen die suïcidaal waren en niet zelden gingen trans mensen over tot “zelfoperaties”. Er waren uit het begin van de eeuw verschillende gevallen bekend van trans vrouwen die hadden geprobeerd zichzelf te castreren en van trans mannen die hadden geprobeerd hun borsten te amputeren.(12) Hirschfeld en zijn collega Felix Abrahams karakteriseerden hun zorg dan ook als noodzorg. Daarbij was Hirschfeld aanvankelijk heel terughoudend. Hoewel er al enige ervaring bestond met het construeren van een neo-vagina voor cis vrouwen met een aangeboren afwijking, trok Hirschfeld voor trans vrouwen de ethische grens bij castratie (orchidectomie). Voor een grote groep patiënten bleek dat ook voldoende. Pas nadat in de tweede helft van de jaren twintig duidelijk werd dat zijn “extreme travestieten” zich ook hier niet lieten tegenhouden en blijkbaar een goede prognose hadden, veranderde hij van mening.(13)
Het instituut was ondertussen niet alleen een plek waar trans mensen zorg konden krijgen, maar ook een toevluchtsoord. Een trans vrouw als Dorchen Richter, die de eerste gedocumenteerde vaginaplastiek onderging, woonde in het instituut en betaalde voor de ingrepen met werk dat ze op het instituut deed; en zij was niet de enige. Hirschfeld wist bovendien met hulp van bevriende juristen de politie in Berlijn zo ver te krijgen om een soort travestiebewijs in te voeren: een persoonlijke pas die na goedkeuring van een arts werd verstrekt en waarmee de drager kon aantonen “officiële toestemming” te hebben om mannen- of vrouwenkleding te dragen.(14) Het belang van zo’n document wordt duidelijk als je de lange geschiedenis van pesterijen en geweld bekijkt die de trans gemeenschap van de kant van de politie heeft moeten verduren. In sommige gevallen lijkt Hirschfeld zelfs trans mensen te hebben geholpen om hun geregistreerde voornamen te laten wijzigen en om toestemming te krijgen om te trouwen met iemand van het andere geslacht. Hij deed dat door te suggereren dat er sprake was van een intersekseconditie (“Hermaphroditismus”). Voor mensen met een intersekseconditie was zo’n administratieve geslachtswijziging namelijk (soms) mogelijk.(15)
Veel van dit niet-medische werk dat Hirschfeld en zijn collega’s voor trans mensen deden kun je nog humanitair noemen, maar dat werk paste in een groter emancipatorisch verhaal. Het is dan ook moeilijk om het instituut niet als een politieke en activistische organisatie te zien, zeker als je bedenkt dat er, zoals we zagen, sterke banden met de beweging voor homo-emancipatie waren. Het instituut was echter in een nog bredere politieke context ingebed.
Feminisme en socialisme
Terwijl een groot deel van de toenmalige mannelijke homobeweging weinig zag in samenwerking met de vrouwenbeweging, was voor Hirschfeld duidelijk dat de emancipatie van homoseksuelen en de emancipatie van vrouwen op dezelfde patriarchale hindernissen stuitten. Een coalitie lag voor de hand. Toen in 1911 stemmen opgingen om ook seks tussen vrouwen in Duitsland strafbaar te stellen, was er voor Hirschfeld een concrete aanleiding om de samenwerking met feministes op te zoeken. De strijd tegen paragraaf 175 werd een logisch onderdeel van een bredere feministische seksuele hervormingsagenda, die ook de wetgeving rond huwelijk, abortus, prostitutie en pornografie op de korrel nam.(16) Hirschfeld werkte hierbij onder meer samen met de feministe Helene Stöcker, die in die tijd ook lid werd van het WhK, dat tot dan toe een bolwerk van homoseksuele mannen was geweest. Een andere feministe met wie Hirschfeld nauw samenwerkte was zijn zus Franziska Mann. Met haar schreef hij onder meer een pamflet voor het vrouwenkiesrecht.(17)
Veel feministische thema’s waren ook voor socialisten belangrijk. Zo publiceerde Hirschfeld in 1928 een onderzoek naar geboortebeperking met de communist Richard Linsert. Het instituut genoot in linkse kringen ook veel aanzien. De anarchiste Emma Goldman schreef bijvoorbeeld lovend over Hirschfelds werk. Verder verbleven op het instituut ook regelmatig gasten en daaronder vind je beroemde linkse intellectuelen zoals Walter Benjamin en Ernst Bloch.(18) Hoewel het instituut nooit openlijk een radicaal links bolwerk werd en Hirschfeld zelf geen revolutionair socialistische teksten publiceerde (verder dan een pleidooi om de gezondheidszorg te nationaliseren ging hij niet), blijkt tussen de regels door wel waar zijn sympathieën lagen. Het is interessant dat de persofficier van de Duitse Communistische Partij (KPD), Willi Münzenberg, jarenlang een appartement had in het instituutsgebouw. Het is bekend dat in dit appartement onder meer voorbereidende besprekingen voor de bijeenkomst van de Komintern plaatsvonden.(19)
Een onderwerp dat voor de Tweede Wereldoorlog binnen linkse kringen nog weinig aandacht kreeg was racisme. Het was Hirschfeld die als één van de eersten een kritisch boek over dit onderwerp schreef. Het verscheen postuum in Engelse vertaling in 1938 en dat was één van de eerste keren dat het woord “racism” in het Engels gebruikt werd. De aanleiding voor het boek ligt voor de hand. Niet alleen als seksueel hervormer maar ook als jood kreeg Hirschfeld het vanaf 1930 steeds meer te verduren van opkomend extreemrechts. Een lezingentournee die begon in 1931 was dan ook het begin van een ballingschap die tot zijn dood in 1935 zou duren. Het was dus als slachtoffer van het naziracisme dat Hirschfeld zich begon af te vragen waar dat racisme vandaan kwam en wat de notie “ras” eigenlijk behelsde. Volgens Hirschfeld vond het racisme van de nazi’s zijn oorsprong in de rassentheorieën van de Duitse Verlichting, die lang gemeengoed waren in Europa. Hij wees erop dat mensen van zijn generatie op school hadden geleerd dat er vijf duidelijk onderscheiden rassen waren, ieder met hun biologisch bepaalde eigenaardigheden, en dat de rassenleer van de nazi’s slechts een wat extremer uitvloeisel van deze denkbeelden was. Hirschfeld lijkt niet te hebben gezien dat virulent racisme, in het bijzonder de notie van witte superioriteit, al lang voor de nazi’s een rol speelde in de Europese geschiedenis. Hij had bijvoorbeeld geen oog voor de Duitse koloniale misdaden in Afrika (de Namibische genocide), enkele decennia eerder. In dat opzicht was hij dan toch een kind van zijn tijd.(20)
Zo zijn er meer politieke kanttekeningen te maken bij Hirschfeld en bij het instituut. In het begin van de twintigste eeuw was men in Europa en de VS heel bezorgd over de genetische samenstelling van de bevolking. Van veel menselijke eigenschappen werd zonder meer aangenomen dat ze erfelijk waren en het leek een goed idee om het doorgeven van sommige van die eigenschappen te ontmoedigen of juist te bevorderen. Veel wetenschappers, politici en zelfs feministes als Helene Stöcker waren voorstander van dit eugenetische streven. Hirschfeld was hierop geen uitzondering. Zo gaf het instituut huwelijksadviezen waarbij uitvoerig aandacht werd besteed aan de erfelijke compatibiliteit van de huwelijkskandidaten, met het oog op de “kwaliteit” van het te verwachten nageslacht. Ook werd er voorlichtingsmateriaal gepubliceerd waarin alcoholisten werd afgeraden zich voort te planten. Zelfs nadat de eugenetica enthousiast door de nazi’s was omarmd, vond Hirschfeld dat er met het idee zelf niks mis was.(21)
Queer kolonialisme
De literatuur over dit onderwerp, de vroege transgenderzorg, heeft ondertussen zijn eigen duistere kanten. Trans vrouwen worden bijvoorbeeld doodleuk “travestiet” of “man” genoemd, wat vaak verdedigd wordt met de correcte bewering dat “transgender” of “transseksueel” anachronistische termen zouden zijn. Vreemd is wel dat negentiende-eeuwse homoseksuele mensen door diezelfde auteurs wel gewoon “homoseksueel” genoemd worden; het woord “homoseksueel” werd pas in het begin van de twintigste eeuw gangbaar. Het hanteren van zo’n dubbele standaard is vaak onderdeel van een bredere strategie om (binaire) trans mensen te delegitimeren. Zo probeert Rainer Herrn in Schnittmuster des Geschlechts (2005) aan te tonen dat transseksualiteit, opgevat als het verlangen om de geslachtskenmerken van het lichaam te veranderen, het product was van de medische wetenschap. Voordat de vaginaplastiek mogelijk was, waren er geen trans vrouwen die een vagina wilden hebben, aldus de onderzoekers van deze school. Kennelijk waren trans mensen, voordat de medische wetenschap hen met zijn “normaliserende discours” in zijn greep kreeg, allemaal (gender)queer?
Herrn en andere onderzoekers uit de academische queer hoek volgen hierin Bernice L. Hausman, die in haar boek Changing Sex (1995) deze theorie van transseksualiteit als product van technologie voor het eerst salonfähig maakte. Het idee was al ouder natuurlijk, maar werd onder onderzoekers tot dan toe verdacht gevonden omdat het geassocieerd werd met Janice Raymonds haatpamflet The Transsexual Empire (1979). De theorie is overigens makkelijk met historische tegenvoorbeelden te ontkrachten. Enkele van die voorbeelden komen zelfs uit Herrns eigen boek.(22) Toch blijkt de gedachte in de secundaire literatuur, zeker rond het begin van deze eeuw, erg populair. Is hier sprake van transfobie of zijn trans mensen collateral damage van een ander ideologisch project?
Misschien gaat het hier in de eerste plaats om het onderbouwen van poststructuralistische theorieën over queerness: trans mensen uit het verleden of uit andere culturen worden door auteurs uit deze stroming voortdurend aangevoerd als bewijs voor de bewering dat gender en seksualiteit instabiele, veranderlijke constructies zijn. Of de trans mensen in kwestie zichzelf ook zo begrepen of begrijpen is kennelijk niet van belang. Mij bekruipt dus het gevoel dat hier vanuit de gender-, queer- en vrouwenstudiesvakgroepen een soort queer kolonialisme wordt bedreven. Van een radicale sociale beweging waarvoor ik veel respect heb, verwacht ik dat haar academische productie beter in overeenstemming is met haar politieke idealen.(23)
Een genealogie van de transgenderzorg?
Toen de nazi’s aan de macht kwamen, waren de dagen van het instituut geteld. We zagen al dat er een linkse zweem om het instituut hing en die zal er zeker toe bijgedragen hebben dat het bij de nazi’s hoog op de lijst stond van instellingen die snel opgedoekt moesten worden. Daarnaast was Hirschfeld zelf al langer een bekende bête noire van Duitse antisemieten en walgden de nazi’s van alles wat op seksuele hervorming leek. Al op 6 mei 1933 werd het instituut geplunderd door nationaalsocialistische studenten en vier dagen later werden de boeken uit de instituutsbibliotheek verbrand op de Opernplatz (de huidige Bebelplatz), tijdens de eerste openbare boekverbranding door de nazi’s. Op 14 november van dat jaar werd het lot van het instituut bezegeld: het restant van de inboedel werd geveild en alle overgebleven bewoners werden op straat gezet.(24) Het gebouw zou in november 1943 bij een geallieerd bombardement grotendeels worden weggevaagd.(25)
Na de oorlog was er niet alleen fysiek van het instituut zo goed als niets meer over, maar ook de mensen die er hadden gewerkt waren gedwongen geweest om op een andere manier in hun levensonderhoud te voorzien, als ze de nazidictatuur en de oorlog al hadden overleefd. De kennis en de netwerken van het instituut waren onherroepelijk verdwenen. Toen de Amerikaanse Christine Jorgensen in 1952 tijdens een verblijf in Denemarken in transitie ging, berichtte de wereldpers daarover alsof de transgenderzorg zojuist was uitgevonden.
Toch zijn er wel een paar dunne historische draadjes die de naoorlogse transgenderzorg verbinden met het instituut. De Amerikaanse pionier op dit gebied, Harry Benjamin, kwam oorspronkelijk uit Duitsland en was een bekende van Hirschfeld. Hij had het instituut verschillende keren bezocht en het was ook op zijn uitnodiging dat Hirschfeld in de jaren dertig naar de VS kwam. Hirschfeld verbleef zelfs korte tijd bij Benjamin thuis.(26) Hoewel Benjamin zich pas vanaf de jaren veertig met transseksualiteit ging bezighouden, zal zijn bekendheid met het werk van Hirschfeld hem ongetwijfeld geholpen hebben.
Een ander historisch draadje loopt tussen Berlijn en Parijs. In de jaren dertig werd er door de Franse media regelmatig gepubliceerd over het instituut. Verschillende boeken van medewerkers van het instituut waren in het Frans vertaald. Bovendien had de Franse arts Pierre Najac een jaar lang stage gelopen op het instituut, waarbij hij ook had geassisteerd bij de operatie van Dorchen Richter in 1931. Tenslotte had Hirschfeld, toen hij tijdens zijn ballingschap een tijdje in Parijs woonde, de schilder Michel-Marie Poulain ontmoet. Zij was op dat moment nog niet klaar om in transitie te gaan, bleek tijdens dat gesprek, maar ze zou na de oorlog als één van de eerste transseksuele vrouwen in Frankrijk uit de kast komen. Ook voor Franse trans mensen en artsen gold dat hun kennis over transgenderzorg aanvankelijk uit Berlijn kwam.(27)
Uit deze dunne, breekbare lijntjes blijkt dat het werk van het instituut na 1933 niet helemaal verloren is gegaan. Het instituut stond misschien niet aan niet het begin van een ongebroken traditie van transgenderzorg, het was wel een kiem voor de ontwikkelingen van na de Tweede Wereldoorlog. Toch is de belangrijkste erfenis van het instituut misschien helemaal niet medisch van aard, maar politiek. Het instituut bracht alle vormen van gender- en seksuele variatie samen in één discipline met één overkoepelende theorie en ondersteunde de emancipatie van de corresponderende seksuele minderheden. De tijd was nog niet rijp om deze minderheden te verenigen in één sociale beweging, maar het instituut wees wel in die richting en het lijkt erop dat Hirschfelds tussenvormentheorie ook met het oog op zo’n coalitie gepropageerd werd. Zeker, het zou tot de jaren 1990 duren voordat trans mensen en homoseksuele mensen echt gingen samenwerken, in organisaties als ACT UP en Queer Nation, en dat had meer te maken met de nood van de aidsepidemie dan met Hirschfelds werk.(28) Toch was dat werk inmiddels deel uit gaan maken van het queer erfgoed en beïnvloedde het de ontwikkeling van de nieuwe theorieën over gender en seksualiteit van de jaren negentig. De bevrijding van lichaam en geest uit de beklemming van binariteit en heteronormativiteit was een streven dat in die jaren bijna vanzelf leidde tot een politiek van coalities van seksuele minderheden, precies zoals die Hirschfeld voor ogen lijkt te hebben gezweefd.
Tegenwoordig is de plek waar het instituut stond weer helemaal opgeslokt door de begroeiing van het park Tiergarten. Maar de nazi’s en de bommen hebben de geest van het instituut niet klein gekregen. Daarvan was ik als trans vrouw, terwijl ik bij die gedenkzuil stond, op bezoek in een stad met de meest vitale queer scene van Europa, levend bewijs. We’re still here! We’re still queer! Get used to it!
Noten
1. ^ Deze uitdrukking is ook inderdaad door Ulrichs voor het eerst gebruikt (“anima muliebris virili corpore inclusa”), onder meer in de zeer lange ondertitel van zijn boek Memnon. Die Geschlechtsnatur des mannliebenden Urnings uit 1868.
2. ^ Hubert Kennedy, Karl Heinrich Ulrichs. Pioneer of the Modern Gay Movement (San Francisco 2002) 59-66 en 240.
3. ^ Ralf Dose, Magnus Hirschfeld and the Origins of the Gay Liberation Movement (New York 2014) 31.
4. ^ Ibidem, 31-32.
5. ^ Ibidem, 33.
6. ^ Ibidem, 39-44.
7. ^ Rainer Herrn, Schnittmuster des Geschlechts. Transvestitismus und Transsexualität in der frühen Sexualwissenschaft (z.p. 2005) 31-33, 39.
8. ^ Dose, Magnus Hirschfeld, 59-63.
9. ^ Herrn, Schnittmuster, 54.
10. ^ Ibidem, 121-122.
11. ^ Ibibem, 105-106.
12. ^ Ibidem, 175-176. Zie ook Joanne Meyerowitz, How Sex Changed. A History of Transsexuality in the United States (Cambridge en Londen 2002) 17.
13. ^ Herrn, Schnittmuster, 184-185.
14. ^ Ibibdem, 79 en verder. Dose, Magnus Hirschfeld, 62.
15. ^ Herrn, Schnittmuster, 84-88.
16. ^ Dose, Magnus Hirschfeld, 35-36.
17. ^ Heike Bauer, The Hirschfeld Archives. Violence, Death and Modern Queer Culture (Philadelphia 2017) 79-80.
18. ^ Dose, Magnus Hirschfeld, 44. De schrijver Christopher Isherwood verhaalt in zijn autobiografie Christopher And His Kind ook over zijn verblijf op instituut. Verder werd het instituut bezocht door kunstenaars als W.H. Auden, André Gide, Sergej Eisenstein en René Crevel.
19. ^ Ibidem, 43-45. Bauer, The Hirschfeld Archives, 81-82.
20. ^ Bauer, The Hirschfeld Archives, 13 en verder.
21. ^ Dose, Magnus Hirschfeld, 49-58.
22. ^ Herrn, Schnittmuster, 175-176 en verder Meyerowitz, How Sex Changed, 17.
23. ^ Zie voor een kritische bespreking van Hausman en andere sociale wetenschappers die over transseksualiteit hebben geschreven ook Julia Serano, Whipping Girl. A Transsexual Woman on Sexism and the Scapegoating of Femininity (Berkeley 2007) 142-155.
24. ^ Dose, Magnus Hirschfeld, 57.
25. ^ “Chronologie der Institutsgebäude” op: www.magnus-hirschfeld.de.
26. ^ Meyerowitz, How Sex Changed, 46-47.
27. ^ Maxime Foerster, Elle ou lui ? Une histoire des transsexuels en France (Parijs 2012) 19-37.
28. ^ Susan Stryker, Transgender History (Berkeley 2008) 132-134.
–
Door Hanna – ook verschenen op Why So Feminist?!
11 januari, 2018 at 3:50 pm
Super interessante geschiedenis! Bedankt, Hanna!
Ook fijn kritisch, o.a. “Mij bekruipt dus het gevoel dat hier vanuit de gender-, queer- en vrouwenstudiesvakgroepen een soort queer kolonialisme wordt bedreven. Van een radicale sociale beweging waarvoor ik veel respect heb, verwacht ik dat haar academische productie beter in overeenstemming is met haar politieke idealen.” 🙂
11 januari, 2018 at 8:51 pm
@rebelsister, dankjewel! 🙂