Hoe postmoderne queer/feministische theorie leidt tot uitsluiting, vervreemding en elitisme

Eerst en vooral wil ik duidelijk maken dat deze tekst niet bedoeld is om feminisme of queertheorie te veroordelen, maar om de taal en toegankelijkheid van een groot deel van de hedendaagse theoretische queerfeministische publicaties in vraag te stellen en te bekritiseren. Ik ben zelf een feministe en ik heb veel gehad aan zowel de theorie als de praktijk van het feminisme. De geweldige analyses in feministische en queer teksten en de manieren van samenwerken en actievoeren geven me kracht en inspiratie. Maar des te meer ben ik teleurgesteld door het elitisme van een groot deel van de huidige theoretische publicaties.

Omgaan met problemen van uitsluiting, elitair gedrag en machtsstructuren is altijd een belangrijk onderwerp geweest in de feministische beweging. Formele leidsterschapsposities waren not done in collectieven in de tweede golf omdat feministes de hiërarchieën en ongelijkheden van de door mannen gedomineerde maatschappij niet wilden overnemen, maar toch ontstonden er informele elites en door de media aangeduide woordvoersters [1]. Zowel in informele als in formeel gestructureerde organisaties hadden bepaalde (groepen van) vrouwen meer macht en ze hebben die macht gebruikt – bewust of niet, gewild of niet – om anderen uit te sluiten, te vervreemden of te domineren. Wie spreekt, wie publiceert, en wie representeren zij? Wie wordt tot stilte gebracht, wie wordt gemarginaliseerd, wie heeft niks te zeggen? (Zie ook: blogtekst over machtstechnieken) Doorheen de feministische geschiedenis kunnen we bepaalde groepen van vrouwen zien, bijvoorbeeld lesbiennes (“the lavender menace”), zwarte vrouwen, arme vrouwen of vrouwen van lagere klassen en transvrouwen die vochten voor inclusie. Ableisme – onderdrukking op basis van handicap – en ageisme – onderdrukking op basis van leeftijd – hebben geleid tot uitsluiting en ongelijke machtsrelaties in de feministische beweging, ook al waren feministes er in theorie tegen en wilden ze iedere vrouw verwelkomen en omarmen. (Zie ook: blogtekst over zelfkritiek en privileges)

Deze problemen zijn nog steeds in mindere of meerdere mate aanwezig in feministische groepen vandaag de dag, maar feministes proberen er tenminste aan te werken, ze discussiëren erover en zoeken naar oplossingen. Boeken, artikels, blogteksten en zines worden geschreven over de ervaringen van uitsluiting, informele hiërarchische structuren in groepen en ableistische witte middenklasse dominantie. Dit is een van de dingen die me aantrekken tot het feminisme: dat we het persoonlijke en het politieke samenbrengen en dat we onze eigen feministische groepen zo democratisch en egalitair mogelijk proberen te organiseren terwijl we op hetzelfde moment streven naar structurele veranderingen op grotere schaal. De problemen van elitisme en ongelijke verdeling van macht/invloed bestaan ook in andere (actie)groepen, alleen zijn zij zich er zelden bewust van, laat staan dat ze er iets aan proberen te veranderen.

Terwijl er veel fantastisch werk geleverd is om feministische organisatiestructuren te verbeteren, maar we nog steeds bezig zijn met het discussiëren over en vechten tegen uitsluiting en marginalisering van bepaalde groepen van vrouwen – het is nog lang niet “af” – is een ander voorbeeld van elitaire praktijk de feministische beweging binnengeslopen. Dit probleem is gerelateerd aan en beïnvloed door het postmodernisme en de intrede van genderstudies aan de universiteiten. Ook al verwelkom ik de aanvaarding van genderstudies als een “echte sociale wetenschap” en haar aanwezigheid en invloed in universiteiten en academische tijdschriften, toch merk ik ook enkele nadelen. De taal die gebruikt wordt in de academische publicaties is overdreven moeilijk, de publicaties zelf zijn ontoegankelijk (moeilijk verkrijgbaar) en het uitwerken en schrijven van feministische theorie – de feministische theorieproductie – lijkt gereserveerd te zijn voor een professionele academische elite die zelden verbonden is of deelneemt aan feministisch activisme, strijd en praktijk. Jammer genoeg worden deze problemen zelden aangekaart in de hedendaagse feministische beweging, ook al hebben ze grote gevolgen, en daarom voel ik mij genoodzaakt om het te bespreken in deze tekst.

Backlash en postmodern feminisme

Westers feminisme is veranderd sinds de tweede golf, niet alleen door interne positieve evoluties (bijvoorbeeld aandacht voor kruispuntdenken, in vraag stellen van universalisme en kritiek op de privileges van bepaalde groepen vrouwen), maar ook door de backlash vanaf de jaren ’80. Met het verdwijnen van de feministische massabeweging – vergelijkbaar met het uiteenvallen van andere sociale massabewegingen – begonnen feministes zich vooral te focussen op (of terug te trekken in?) gesubsidieerde instituten, individuele culturele projecten en academisch onderzoek. Ook begonnen postmoderne ideeën feministische theorie te beïnvloeden. Ik keur sommige aspecten van postmodernisme goed zoals het in vraag stellen van dogma’s (ook al worden er op het zelfde moment nieuwe dogma’s gecreëerd), maar ik zie ook problemen zoals de taal die gebruikt wordt, de dominantie van professionele experts en de uitsluiting waartoe dit geleid heeft. Postmodernisme zorgde ook voor bepaalde problematische ideologische “waarheden” en het zogezegd “uitvinden” van ideeën en analyses die al decennia door feministes gekend en gehanteerd werden, maar daar zal ik het een andere keer over hebben.

Tijdens de tweede golf probeerde de vrouwenbevrijdingsbeweging alle vrouwen te bereiken en te verenigen en elitisme en uitsluiting te vermeiden (ook al slaagden ze daar niet altijd in, zie inleiding). Dit beïnvloedde de manieren waarop feministes hun teksten schreven, publiceerden en verdeelden. Toegankelijkheid was het sleutelwoord. De teksten waren beschikbaar in lokale boekenwinkels en vrouwencentra, ze werden zo goedkoop mogelijk (vaak zelf) gedrukt en ze waren in een taal geschreven die verstaanbaar was voor iedereen. Soortgelijke boeken, teksten en publicaties bestaan gelukkig nog (bijvoorbeeld zines en blogs), maar daarnaast is er een andere soort van publicaties ontstaan en hun aantal groeit en wint aan invloed.

Postmoderne academische schrijfsels

Ik ben van mening dat de inhoud van postmoderne feministische publicaties erg waardevol kan zijn. Ze kaarten bijvoorbeeld onderwerpen aan zoals migratie en de (de)constructie van gender. Erg boeiend, erg belangrijk, maar jammer genoeg kan bijna niemand het lezen (of schrijven)… en dat is niet bepaald gunstig voor de potentiële groei, invloed en evolutie van feministische theorie, laat staan van onze feministische beweging!

Dus wat maakt deze nieuwe – postmoderne – soort van feministische theoretische publicaties zo ontoegankelijk en elitair? Ze hebben drie duidelijke eigenschappen:

1) Het is moeilijk om ze te vinden of om van hun bestaan af te weten en ze zijn vaak erg duur.

2) De auteurs zijn uitsluitend hoogopgeleide “professionele specialistes” (academische onderzoeksters / professors).

3) Het gebruik van elitaire taal en de veronderstelling van academische kennis en vertrouwdheid met haar woordenschat.

Ik zal nu deze drie eigenschappen meer in detail bespreken:

1. Waar zijn de feministes? Waar is de feministische theorie?

Het feit dat deze publicaties en papers moeilijk te vinden zijn, niet erg gekend zijn buiten de universitaire kringen en (extreem) duur zijn om te kopen of je op te abonneren, draagt bij tot het uitsluiten en vervreemden van mogelijk geïnteresseerde lezeressen. Je moet al een studente genderstudies zijn – of beter nog een betaalde onderzoekster, assistente of prof aan een universiteit – om toegang te hebben tot anders dure wetenschappelijke tijdschriften, databanken en anthologieën of om te horen over het nieuwste boek of de recentste discussies in verband met queerfeministische theorie. Door potentieel geïnteresseerde mensen uit te sluiten van het kunnen lezen van de publicaties en teksten is er een hoop kennis niet beschikbaar voor de meesten onder ons. Dus tot wie richten deze schrijfsters zich? Willen ze in hun exclusieve kleine universitaire kliekje blijven? Beseffen ze dat ze hun publiek beperken en daardoor ook de feministische revolutie? Waarom bezig zijn met schrijven over feministische thema’s – of eender welke sociale strijd – als je die beweging niet wilt bereiken en en enige verandering wil veroorzaken? Waarom over en voor feminisme schrijven – of eender welke sociale strijd – als de manier waarop je schrijft en publiceert uiterst “onfeministisch” is? [2] Hebben ze hier nog nooit bij stilgestaan of “doen ze gewoon maar hun job”?

2. We zijn allemaal experts, maar sommigen meer dan anderen

Dit brengt ons bij de tweede eigenschap van postmoderne queerfeministische theorie: de schrijfsters van deze publicaties behoren meestal tot een academische elite. Veel van de boeken en teksten worden geschreven door professionele hoogopgeleide schrijfsters, proffen en universitaire onderzoeksters, maar dit wordt als normaal gezien en wordt zelden in vraag gesteld. Feministes zouden echter kritisch moeten zijn over zulke machtsongelijkheden die de constructie van kennis controleren en elites creëren binnen de feministische beweging. Samen met de andere eigenschappen van postmoderne queerfeministische publicaties maakt dit de vervreemding van feministische activistes van feministische theorie alleen maar groter, want het lijkt zo alsof het schrijven van feministische theorie niet voor hen weggelegd is. Maar het hoeft zo niet te zijn. We moeten het denk- en schrijfwerk niet aan de zogezegde “experts” overlaten, ook al noemen ze zichzelf feministes. We kunnen het ook zelf doen: DIY! (En tegelijk er op letten dat we niet voor valstrik 1 en 3 vallen!) Tijdens de tweede golf zetten allerlei soorten feministes hun woorden op papier en publiceerden ze zelf hun teksten. Ze startten zelfs hun eigen feministische uitgeverijen en drukkerijen, onafhankelijk van grote commerciële uitgeverijen of universiteiten. Het maakte niet uit of welk opleidingsniveau of beroep de schrijfsters hadden, ze waren immers allemaal ervaringsspecialistes. Vaak schreven deze tweede golfers hun teksten of boeken collectief, waardoor de aandacht en het lof niet naar een enkele persoon ging. Ook vandaag de dag doen feministes aan theorievorming door bijvoorbeeld op blogs of in zines te schrijven. Het blijft alleen jammer en moeilijker om aan te pakken dat op dit moment enkel academische publicaties en theorie serieus genomen wordt; dit moet ook veranderen!

3. Woorden, woorden, woorden

Het postmoderne taalgebruik – onnodig moeilijke woordenschat en zinsconstructies – is waarschijnlijk de meest opvallende en bekendste oorzaak voor het falen van postmoderne feministische theorie. Het is ook het kenmerk waarmee het meest gespot wordt. Postmodern feminisme heeft haar eigen jargon gecreëerd dat belachelijk ingewikkeld gemaakt is voor de concepten en processen die het probeert te beschrijven. Deze ideeën en theorieën kunnen erg interessant zijn en makkelijk om te begrijpen, maar de woorden en zinnen die gebruikt worden hebben de neiging hen te verduisteren. Dit leidt tot een gebrek aan interesse bij de meerderheid van de mogelijke lezeressen en veroorzaakt bovendien ook een gevoel van zelftwijfel over hun intellectuele capaciteiten (zelfs bij studentes genderstudies)…

“The effect (presumably unintended but effective nevertheless) is to create self-doubt in the intellectual abilities of the reader and to discourage students from theorizing about their own experiences and lives thereby making the connections necessary for radical consciousness and activism. The ability to create theory is relegated to those in authority–professors and their ilk. Even thoughtful and analytical students come to see theory making as excessively complex and out of their reach.”

Karla Mantilla, “Let them eat text – the real politics of postmodernism”, Off Our Backs, http://www.offourbacks.org/Articles.htm#Let

De (Engelstalige) papers en lezingen zijn gevuld met onduidelijke, hippe of vage termen zoals “mapping”, “cartographies”, “ecologies”, “queering”, “gendered”, “congenialities”, “genealogies”, “constituting”, “rereading”, rethinking”, etc of vergelijkbare vernederlandste woorden. Schrijfsters en onderzoeksters volgen allemaal klakkeloos de taaltrends zoals woorden in meervoud die normaal gezien geen meervoud hebben, zelfstandige naamwoorden omgezet in werkwoorden en het gebruik van woorden in een andere betekenis/context dan normaal. Let erop als je nog eens een academische tekst tegenkomt en maak er een spelletje van: tel hoeveel pomowoorden – “pomo” staat voor “postmodern” – je tegenkomt in de eerste alinea (verder lezen enkel op eigen verantwoordelijkheid). Moeilijke woorden, concepten of uitdrukkingen worden zelden gedefinieerd – of laat staan: bekritiseerd. Iedereen recycleert ze en klopt daarbij tegelijkertijd op elkaars schouder: ja, je bent een van ons nu, heel flink, wanneer je onze codetaal hanteert, maak niet uit of jij of ik of eender wie niet echt zeker is wat het allemaal betekent of zich nauwelijks doorheen al die postmoderne papers kan worstelen. Om te spotten met dit jargon is er heel wat “postmoderne satire” ontstaan, bijvoorbeeld de neppaper door Sokal (die de zogenaamde Sokal affaire [3] startte) in 1996, Transgressing the Boundaries: Towards a Transformative Hermeneutics of Quantum Gravity, en de postmoderne artikelgenerator: http://www.elsewhere.org/pomo/. Judith Butler, een theoretica die wel interessante ideeën heeft over feminisme en queertheorie en ook een activiste is, won ooit een prijs voor slecht schrijven, ook al was het op een obscure website:

“The move from a structuralist account in which capital is understood to structure social relations in relatively homologous ways to a view of hegemony in which power relations are subject to repetition, convergence, and rearticulation brought the question of temporality into the thinking of structure, and marked a shift from a form of Althusserian theory that takes structural totalities as theoretical objects to one in which the insights into the contingent possibility of structure inaugurate a renewed conception of hegemony as bound up with the contingent sites and strategies of the rearticulation of power.”

Kan iemand dit vertalen voor mij??

Ik weet niet of deze postmoderne (academische) queerfeministische schrijfsters deelnemen aan een wedstrijd om eenvoudige dingen in de meeste ingewikkeld mogelijke manier te beschrijven of dat ze gewoon niet fatsoenlijk kunnen schrijven. Zelfs moeilijke theorie kan uitgelegd worden op een duidelijke en begrijpbare manier, door eenvoudigweg nieuwe of ongekende woorden te definiëren, zinnen te gebruiken van minder dan 5 regels, hip jargon te vermijden en genoeg voorbeelden te geven om abstracte theorie te verhelderen. De inhoud van deze teksten is immers niet te moeilijk; het is de manier waarop ze geschreven worden en vooral de woordenschat die gebruikt wordt. Het lijkt op een competitie om ter meest pomowoorden te gebruiken, om te bewijzen dat de schrijfster deel is van een speciale intellectuele club. En dat klinkt niet erg feministisch volgens mij! Want door het gebruiken van taal die veel mensen niet begrijpen of moeilijk vinden om te lezen, sluit je mogelijk geïnteresseerde lezeressen uit wat betekent dat de teksten bestudeerd worden door een beperkte groep die vooral bestaat uit gepriviligeerde academische schrijfsters die op een gelijkaardige manier schrijven. Of is het toch geen wedstrijd, maar hebben ze gewoon een schrijfcursus nodig en een paar goeie eindredactrices die hen kunnen bijstaan in het construeren van normale woorden en zinnen om hun punt te maken?

Conclusie: dus wat kunnen we nu doen?

Het overgrote deel van genderstudies en postmoderne feministische theorie zoals het vandaag de dag bestaat dient niet langer onze noden, de noden van feministische activistes, vrouwen die wereldwijd strijden en geïnteresseerd zijn om feministische theorie te lezen en te bediscussiëren. Daarom moeten kritische stemmen opstaan en actie ondernemen. Nu de problemen van postmoderne feministische theorie geschetst zijn, kunnen we een kijkje nemen naar enkele mogelijke oplossingen… In mijn mening zijn er twee manieren uit deze warboel: A) de academische feministische theorievorming en genderstudies van binnenuit radicaal veranderen en B) alternatieve toegankelijke mogelijkheden, projecten en ruimtes opstarten om theorie te schrijven en te verspreiden en participatieve media maken waarvan de hele feministische gemeenschap gebruik kan maken. Ik ben ervan overtuigd dat beiden nodig zijn en elkaar aanvullen. Zelf wil ik mij vooral bezig houden met optie B, aangezien deze manier hier en nu toegepast kan worden. Meer feministes die schrijven en publiceren in een duidelijke en begrijpbare manier opent dialogen, moedigt inclusie en participatie aan en is een voorwaarde voor het ontstaan van een feministische revolutie. Als we iets willen bereiken, moeten we er allemaal deel van (kunnen) uitmaken!

Voetnoten

[1] Freeman, Jo. The Tyranny of Structurelessness

[2] Schrijven op een elitaire (ontoegankelijke, uitsluitende) manier kan niet echt “feministisch” genoemd worden, ook al kan het onderwerp nuttig of belangrijk zijn voor feminisme. Naar mijn mening is feminisme bedoeld om te vechten tegen elitisme, uitsluiting en hiërarchieën, in plaats van ze te creëren of er aan bij te dragen aan en ze te voeden. Het hangt ook samen met klasseonderdrukking, want de uitsluiting heeft te maken met loon en opleidingsniveau. Het is dan nog vreemder dat zelfs die schrijfsters die het hebben over klasse en kruispuntdenken, zulke beschamende fouten maken bij het produceren en publiceren van hun teksten. Ik vraag me af of ze dat doorhebben…

[3] http://en.wikipedia.org/wiki/Sokal_affair

– – –

[Deze blogtekst is een vertaling met enkele lichte wijzigingen van een tekst die ik eerder schreef voor het zine Same Heartbeats nr. 4 uitgegeven door ECHO]

Met veel dank aan Tikara voor de hulp en suggesties bij het schrijven van deze tekst!